Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [19]Hij heeft u [20]bekend gemaakt, o mens! wat goed is; en wat eist de HEERE van u, dan [21]recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en [22]ootmoediglijk te wandelen [23]met uw God? 19. Namelijk den Heere. 20. Door zijn woord; zodat gij gene ontwetendheid kunt voorwenden, en evenwel doet gij regelrecht daartegen, [gelijk hun in het volgende verweten wordt] en dan wilt gij u nog wijsmaken dat God met uw offeren moet tevreden zijn, alsof er dan niets aan schortte en niets anders van u te eisen zij. 21. Of, gericht. Zie Gen.18:19; 1 Kon.10:9; Jer.4:2 met de aantekening. Deze eis Gods was zo klaar en overvloedig in zijn Woord uitgedrukt, dat zij, het tegendeel doende [gelijk zij deden] zonder alle onschuld waren. 22. Hebr. ootmoedig zijn wandelen, of zich verootmoedigen [met wandelen, of wandelende. Zie van zulke samenvoeging van twee woorden Ps.45:5. 23. Zie Gen.5:22.